Behalve dat Tjits alles onthield van iedereen die ze ontmoette, zag Maarten nog andere dingen die voor hem Tjits typeerden: ‘…de liefdevolle band die zij had met haar ouders. Ze sprak altijd over hen met veel respect en waardering. Op haar kamer hingen die twee prachtige portretten van haar vader en van haar moeder. Die zelfde warme betrokkenheid had ze voor al haar familieleden, tot in de kleinste details. Ik denk dat daar de basis en bron ligt van haar super zorgzame levenshouding. Het andere aspect van Tjits dat mij aansprak was haar liefde en waardering voor mooie dingen, voor antiek, voor schilderijen, of kleine zilveren figuurtjes, of tot in de puntjes verzorgde fotoalbums. En tenslotte haar gevoel voor humor, haar belangstelling voor het nieuws en de politiek, haar enthousiasme voor tennis, voetbal en snooker op TV, haar uitgebreide correspondentie en haar leeslust. Het ene boek na het andere. En niet zomaar een boek, het moest wel ergens over gaan. Naderhand kon ze je een beknopte samenvatting geven.’
Tjits was een bijzondere tante en oudtante. Voor achternichtje Mariëlle was haar oudtante er altijd als ze richting in haar leven zocht. Omdat Mariëlle zelf in Bonaire was, las haar moeder Pieta voor wat ze wilde zeggen over haar oudtante. ‘Die speciale band die ik met haar had, was er al vroeg. Ik observeerde als jong meisje deze bijzondere tante op de Berkenlaan. Ik was geïntrigeerd door haar levenshouding. Die motiveerde mij later om Initiatives of Change beter te begrijpen en ik werd gestimuleerd om naar Caux te gaan. Terugkijkend was dit voor mij vormend en richtinggevend. Tante Tjits was er altijd. Als het niet fysiek was, dan was het in gebed. We konden gesprekken hebben van hart tot hart, maar ook hartelijk lachen, naar de film gaan, stappen in Amsterdam zoals we dat noemden… Ik ben dankbaar voor de waarden die u mij hebt meegegeven…’
Voor iemand die de regie van haar leven stevig in handen had, waren de laatste vier jaar heel moeilijk. Na een val kon ze niet meer lopen. De afhankelijkheid die daarop volgde viel haar zwaar. Predikant Jilles de Klerk vertelde over de laatste keer dat hij bij haar op bezoek was. Ik kan nu bijna niets meer, zei ze tegen hem. Niet meer meedoen, niet meer lezen en bijna niet meer praten. Waarop ze vervolgens een uur lang goed en verstaanbaar met hem sprak. Tjits wachtte op het moment dat God haar kwam halen. Ze geloofde, zei De Klerk, dat ons leven en ons sterven in Gods hand is, en daar vertrouwde ze op.
Wat ze nog wel kon, was de liederen voor deze dienst uitzoeken. Het werden dank- en lofliederen, uit het nieuwe liedboek, want Tjits bleef tot het einde bij de tijd, betrokken op de wereld, op de kerk, op mensen.
Tjits had haar predikant verteld over stille tijd. En hoe dingen op hun plek vallen, als je er in stilte over nadenkt. Ze ging anders aankijken tegen het verdriet en de moeite om haar verbroken verloving. Ze kon die accepteren en verwerken. Het was niet volgens Gods wil geweest. Door de breuk was haar leven op een ander spoor gezet. Een spoor waar ze vrede mee had. Gods spoor. Veel van wat van God gezegd wordt, leefde in Tjits, leefde zij voor: liefde en trouw, aandacht en zorg. Zo getuigde ze in haar doen en in haar woorden van God. Van Gods goedertierenheid, aldus de predikant in deze dankdienst.
Die laatste vier moeilijke jaren werden voor Tjits verlicht door een vast team dat regelmatig op bezoek kwam en ook zorgde voor alle praktische aspecten. Maarten de Pous noemde ze in de dankdienst bij naam. Behalve hijzelf en zijn echtgenote Lis, waren dat neef Jan Hoekstra, Lotty Wolvekamp, Alexa van der Wyck, Frieda Haitsma, André Wortel, Agnes Dallmeijer en Ron Dwinger. In zijn toespraak bij de bijzetting in het familiegraf in Hardegarijp op 21 april noemde Jan Hoekstra drie ervan heel speciaal. ‘Het is hier het moment om een woord van diep respect en innige dank uit te spreken tot Maarten en Lis, en Lotty, die haar door de jaren heen met liefde en niet aflatende zorg hebben omringd. Ik voel achter mijn rug Tjits dankbaar glimlachen nu ik namens haar dit persoonlijke woord tot dit onvervangbaar trio mag richten.’