In november 1999 vond in het centrum van Morele Herbewapening in Den Haag een conferentie plaats over het thema 'De kunst van het ouder worden'. Als een belangrijk onderdeel van die kunst kwam toen naar voren: het loslaten van oude pijn. Als je niet wacht tot je sterfbed, maar al veel eerder leert oud zeer, woede, frustraties, aversies, ja zelfs haat los te laten, komt de weg vrij voor iets nieuws.
In een van de gespreksgroepen waren twee vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog geleden hadden onder de Japanners in Indonesië. Ze waren geheel vrij van haat. Hun levendigheid en positieve kijk op het leven vielen op. De twee vrouwen, Adrie Lindeijer-van der Baan en Else Lüning-Burger, vertelden later hun verhaal aan Geert-Willem Overdijkink, redacteur van Ander Nieuws. Het betreffende nummer kwam uit aan de vooravond van het bezoek van de Japanse keizer Akihito, in het kader van de herdenking van de 400-jarige relatie Nederland-Japan. Een bezoek dat veel felle reacties uitlokte.
Uit de verhalen van mevrouw Lindeijer en mevrouw Lüning spreekt een verzoeningsgezinde houding. ‘Ik ben door mijn gevangenschap heen gedragen door God’, zegt mevrouw Lüning. Als Zwitserse hoefde ze het kamp niet in, maar ze ging vrijwillig om haar schoonmoeder niet alleen te laten. Haar man, een Nederlander, werd te werk gesteld aan de Birmaspoorlijn. Ze vertelt over de verschrikkelijke ontberingen in het kamp, waarbij ze wel steeds God nabij heeft gevoeld. Ze kon het opbrengen niet de Japanners te haten maar hun systeem en ze is heel dankbaar dat ze niet met haat in haar hart rondloopt.
In het interneringskamp waar Adrie - toen nog Van der Baan - was, waren ook haar zuster Riek en haar vriendin Nel Lindeijer. Deze laatste stierf vlak voor het einde van de oorlog aan uitputting en liet vier kinderen na. Adrie en Riek ontfermden zich over hen en Adrie trouwde in 1946 met de vader van het viertal. Met de oudste van deze vier, Wim, is Adrie Lindeijer sinds de negentiger jaren actief bezig met verzoening tussen Nederlanders en Japanners. Verzoening overigens niet gebaseerd op het verdoezelen van het verleden, maar juist op het onder ogen zien van hoe het werkelijk was. En desondanks elkaar de hand reiken. Diverse bezoeken aan Japan hebben hun kijk op Japan veranderd.
Wim Lindeijer zegt dat de haat die hij voelde tegen de Japanners de laatste jaren volledig verdwenen is. Hij voelt zich een bevrijd mens. Terugkijkend kan hij drie ervaringen aanwijzen die voor die bevrijding gezorgd hebben. Allereerst was er de afscheidsbrief van zijn moeder Nel. In die brief stond geen enkele aanklacht tegen Japan of de Japanners. Vlak voor haar dood zei ze dat er in een hart vervuld van haat geen plaats voor liefde is. Zij nam op een vredige manier afscheid van het leven en van haar kinderen, wat in het bijzonder op Wim, die toen negen jaar was, een onvergetelijke indruk maakte. Ten tweede was er het dagboek van de vader van Wim in de vorm van brieven die hij indertijd tijdens krijgsgevangenschap op Java en in Japan schreef aan zijn vrouw en kinderen, maar uiteraard niet kon versturen. Uit die brieven spreekt realisme, maar geen rancune. Ze ademen een geloof in God, en liefde en zorg voor zijn gezin.
Wim maakte voor het eerst kennis met de brieven toen hij dertien was. Toen hij het veertig jaar later opnieuw las, bewerkte hij het dagboek, voegde er persoonlijke gegevens aan toe en gaf het aan zijn tweede moeder Adrie Lindeijer op haar tachtigste verjaardag. Het bewerken van dit boek heeft hem geholpen het verleden te verwerken. Hij vertaalde het in het Engels en het is nu in het Japans uitgekomen. Dit is de derde ervaring die het laatste restje haat tegen Japan deed wegsmelten: namelijk de reactie in Japan op het dagboek van zijn vader. Er blijkt welgemeende interesse, openheid, ja berouw over de oorlog. Het boek wordt gebruikt in Japan om te helpen de onwetendheid over het Japanse oorlogsverleden weg te nemen.
Gedenkteken in Mizumaki
In Mizumaki op het eiland Kyushu in Japan, waar ook veel krijgsgevangenenkampen waren, is een monument voor de achthonderdachtenvijftig Nederlanders die in kampen in Japan zijn omgekomen. Het gedenkteken is opgericht op initiatief van de Nederlandse ex-krijgsgevangene Dolf Winkler in samenwerking met een plaatselijk comité dat ook verantwoordelijk is voor het onderhoud. In de aanzet en realisering ervan heeft de boeddhistische leraar Y. Ashiba een belangrijke rol gespeeld. Dit is temeer van belang vanwege de kritiek op de houding van de Zen Boeddhistische scholen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kei’itsu Hosokawa, algemeen-secretaris van de Myoshin-ji School van het Rinzai Zen Boeddhisme, gaf in oktober 2002 een verklaring uit waarin hij namens zijn organisatie officieel verontschuldigingen aanbiedt voor de gedragslijn in de oorlog. Hij zegt te betreuren dat de Myoshin-ji School en de boeddhistische geestelijkheid in Japan niet alleen geen tegenstand heeft geboden, maar de oorlogsinspanningen zelfs actief heeft bevorderd.
Op 5 oktober 1997 sprak Wim Lindeijer bij de jaarlijkse herdenking in Mizumaki. Hij vroeg daar vergeving voor de haat die hij tegen Japan gevoeld had. Lindeijer gelooft dat zijn opstelling belangrijk is om tot verzoening te komen en anderen aan te moedigen zich te bevrijden van de gevoelens die ons van elkaar gescheiden houden en zich te bezinnen op verandering, verzoening en vrede. Hij heeft er begrip voor dat mensen genoegdoening, ook materiële, vragen en zelfs eisen. Maar hij gelooft ook dat die genoegdoening nooit genoeg zal zijn voor een hart dat niet bevrijd is van haat. De bevrijding van haat en rancune is voor hem zo bijzonder, dat hij niet kan nalaten ervan te getuigen. Zoals ook op de conferentie op 2 december 2000 in Elspeet, waar Nederlanders en Japanners zich in een open sfeer bezonnen op hun gezamenlijke geschiedenis, maar ook op het heden en de toekomst. Deze conferentie was een vervolg op een eerdere bijeenkomst dat jaar, die bijeengeroepen was ter gelegenheid van o.a. het verschijnen in Japan van het dagboek van zijn vader, en die ook in het teken stond van bewuste toenadering tussen twee volken in het licht van een pijnlijk oorlogsverleden. Sindsdien zijn er tot eind 2004 acht soortgelijke bijeenkomsten georganiseerd door de stuurgroep Dialoog Nederland-Japan.
Ogen geopend
Een van de drijvende krachten achter de ontmoetingen van de stuurgroep Dialoog Nederland-Japan is professor Takamitsu Muraoka, hoogleraar Hebreeuws en lid van de Japanese Christian Fellowship Church of the Netherlands. Sinds 1991 doceerde professor Muraoka aan de Universiteit van Leiden. Meteen na zijn aankomst hier merkte hij de vijandige houding tegenover Japan. De krans die de toenmalige premier van Japan, Kaifu, bij het Indisch Monument in Den Haag had gelegd, belandde later in het water. In 1996 reageerde Muraoka met een ingezonden brief op een negatief artikel over Japan in NRC Handelsblad. De brief werd gepubliceerd en leidde ertoe dat hij contact kreeg met dr. Lindeijer en zijn moeder.
Muraoka redigeerde en verzorgde met hulp van drie Japanse dames de Japanse vertaling van het dagboek van Wim Lindeijer sr. Muraoka’s contact met de slachtoffers van de Japanse agressie opende zijn ogen. Hij wist niet wat er in Indonesië gebeurd was. Hij vindt niet dat hij verantwoordelijk is voor wat de Japanse militairen in de Tweede Wereldoorlog gedaan hebben, maar hij schaamt zich er wel voor. Net zoals je collectief trots kunt zijn op je land, kan er ook sprake zijn van collectieve schuld, vindt hij.
Professor Muraoka wilde zijn bijdrage leveren om die schuld enigszins te vereffenen door na zijn emeritaat in 2003 ieder jaar een maand zonder vergoeding te doceren in één van de landen die door Japanse agressie geleden hebben. Hij is begonnen met Zuid-Korea in 2003, Indonesië volgde in 2004 en Singapore in 2005. Ook in Nederland gaat hij onverdroten door zijn verzoenende hand uit te steken naar de voormalige slachtoffers van Japan. Zijn nederige en bescheiden opstelling ontwapent mensen. In december 2003 hield professor Muraoka in het centrum van MH aan de Amaliastraat een lezing over Verzoening tussen volken – wat één mens kan doen. Muraoka vond dat de vraag eigenlijk moet zijn: Wat één mens moet doen. Hij vond het motto van de Amaliastraatlezingen van toepassing op zich zelf: Een pionier te zijn voor een positieve verandering in de samenleving, te beginnen in eigen leven. ‘Dat is precies waarnaar ik streef’, zei hij, ‘vanuit mijn christelijke overtuiging.’
Een aankondiging in de Haagsche Courant bracht een aantal mensen naar de lezing die verbonden zijn met het Centrum ’45 in Oegstgeest, dat hulp biedt aan slachtoffers van Japanse interneringskampen. Een van hen organiseerde daarna een vervolgontmoeting met Muraoka en zijn echtgenote, die positief verliep. Een man die tijdens de lezing het niet had kunnen opbrengen de uitgestoken hand van de Japanner aan te nemen, kon dat bij de tweede gelegenheid wel. Deze verhalen laten iets zien van verandering, verzoening en vrede. Het is een weg die je gaat, een proces dat nooit klaar is. Cruciaal is niet of je het bereikt, maar of je bereid bent die weg op te gaan. ‘Op weg naar verandering, verzoening, vrede…’ was het overkoepelende thema van de activiteiten van MH in 1998 en 1999.
Hennie de Pous-de Jonge